-
Dinsdag 17 September : Uit de 1e brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte 12,12-14.27-31a.
Broeders en zusters, het menselijke lichaam vormt met zijn vele ledematen een geheel; alle ledematen, hoe vele ook, maken tezamen een lichaam uit. Zo is het ook met de Christus. Wij allen, Joden en heidenen, slaven en vrijen, zijn immers in de kracht van een en dezelfde Geest door de doop één enkel lichaam geworden en allen werden wij gedrenkt met één Geest. Een lichaam bestaat nu eenmaal niet uit een lid, maar uit vele leden. Welnu, gij zijt het lichaam van Christus, en ieder van u is een lid van dit lichaam. Nu heeft God in de kerk allerlei mensen aangesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars; voorts zijn er wonderkrachten, dan gaven van genezing, hulpbetoon, bestuur en velerlei taal. Zijn soms allen apostelen, allen profeten, allen leraars, allen wonderdoeners? Hebben allen gaven van genezing? Spreken allen in vervoering? Kunnen allen uitleg geven? Gij moet naar de hoogste gaven streven. Maar eerst wijs ik u een weg die verheven is boven alles.
-
Dinsdag 17 September : Psalmen 100(99),2.3.4.5.
Juicht voor de Heer, alle landen dient met blijdschap de Heer treedt onbezorgt voor zijn aanschijn; Waarlijk de Heer is God. Hij is de Schepper en Meester, wij zijn kudde zijn volk. Trekt met een lied door zijn poorten, komt in zijn voorhof met zang. Zegent zijn Naam en eert Hem Hij is ons goed gezind, eindeloos is zijn erbarmen, trouw van geslacht op geslacht.
-
Dinsdag 17 September : Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 7,11-17.
In die tijd begaf Jezus zich naar een stad die Nain heette; zijn leerlingen en een grote groep mensen gingen met Hem mee. Hij was juist in de nabijheid van de stadspoort gekomen, toen daar een dode werd uitgedragen, de enige zoon van zijn moeder, en deze was weduwe. Een groot aantal mensen uit de stad vergezelde haar. Toen de Heer haar zag, voelde Hij medelijden met haar en sprak: 'Schrei maar niet.' Daarop trad Hij op de lijkbaar toe en raakte die aan. De dragers bleven staan en Hij sprak: 'Jongeman, Ik zeg je: sta op!' De dode kwam overeind zitten en begon te spreken, en Jezus gaf hem aan zijn moeder terug. Allen werden door ontzag bevangen en zij verheerlijkten God zeggende: 'Een groot profeet is onder ons opgestaan,' en: 'God heeft genadig neergezien op zijn volk.' En dit verhaal over Hem deed de ronde door heel het joodse land en de wijde omtrek.
-
Dinsdag 17 September : H. Gregorius de Grote
Zie, door de dood van het vlees blijven wij zelf in het stof tot het einde van de wereld. Maar Hij [onze Verlosser], die op de derde dag bevrijd is van de dorheid van de dood, is in zijn groene frisheid, om ons de kracht van zijn goddelijkheid te tonen door de vernieuwing van Zijn eigen vlees. (...) Als het waar is dat het Lichaam van de Heer nu na zijn dood leeft, dan is het tot het einde van de wereld dat de heerlijkheid van de verrijzenis nog steeds wordt uitgesteld voor onze lichamen. Job was voorzichtig om dit uitstel aan te geven door te zeggen: “En ik zal opstaan van de aarde ten laatste dage”. (Job 19:25) Daarom hebben we hoop op onze verrijzenis, omdat we in de aanwezigheid zijn van de heerlijkheid van ons Hoofd. Laten we niet zeggen, zelfs niet innerlijk, dat als de Heer is verrezen uit de dood, dat dit is omdat Hij, als God en mens in één en dezelfde Persoon, door zijn goddelijkheid de dood heeft overwonnen, die in zijn menselijkheid is geleden. Maar dat wij daarentegen, die alleen maar mensen zijn, niet kunnen verrijzen uit een doodvonnis. En nu, op het uur van Zijn verrijzenis, zijn ook de lichamen van vele heiligen verrezen. De Heer wilde ons in Zichzelf het voorbeeld van de verrijzenis laten zien en ons het voorbeeld laten zien van andere wezens die op ons lijken in hun puur menselijke natuur, om ons sterk te maken voor de verrijzenis. Het was noodzakelijk dat de mens, in zijn wanhoop om ooit een gave te ontvangen die de Mens God in Zichzelf had geopenbaard, zou durven geloven dat wat Hij in anderen zag, van wie Hij zonder enige twijfel wist dat hun natuur puur menselijk was, ook in Hem kon gebeuren.
-
Maandag 16 September : Uit de 1e brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte 11,17-26.33.
Nu ik bezig ben voorschriften te geven. moet ik er tevens mijn afkeuring over uitspreken, dat gij uw bijeenkomsten houdt op een wijze die u meer kwaad dan goed doet. Om te beginnen hoor ik dat zich op de samenkomsten van uw gemeente partijschappen manifesteren en ik ben geneigd het te geloven: onenigheden zijn nu eenmaal onvermijdelijk, als moet blijken wie van uw leden betrouwbaar zijn. Zoals gij nu samenkomt, kan er geen sprake zijn van `de maaltijd des Heren', Want ieder nuttigt bij het eten zijn eigen maaltijd, met het gevolg dat sommigen honger lijden en anderen dronken zijn. Gij hebt toch huizen om te eten en te drinken? Of minacht gij de gemeente Gods en wilt gij hen die niets hebben beschaamd maken? Wat moet ik hierop zeggen? Kan ik u prijzen? Op dit punt zeker niet. Zelf heb ik immers van de Heer de overlevering ontvangen die ik u op mijn beurt heb doorgegeven, dat de Heer Jezus in de nacht waarin Hij werd overgeleverd, brood nam, en na gedankt te hebben, het brak en zei: 'Dit is mijn lichaam voor u. Doet dit tot mijn gedachtenis.' Zo ook nam Hij na de maaltijd de beker met de woorden: 'Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed. Doet dit elke keer dat gij hem drinkt tot mijn gedachtenis.' Telkens als gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren, totdat Hij wederkomt. Daarom, broeders, wanneer gij samenkomt voor de maaltijd, wacht op elkaar.
-
Maandag 16 September : Psalmen 40(39),7-8a.8b-9.10.17.
Gij hebt geen offer of geschenk gewild, Gij hebt mijn oor geopend; Gij vraagt geen brandoffer, geen zoenoffer van mij, dus zei ik: 'Ja, ik kom!' Want in de boekrol staat van mij geschreven dat ik uw wil volbreng. Mijn God, dat is het wat ik wil, uw wet staat in mijn hart geschreven. Aan velen heb ik uw rechtvaardigheid bekendgemaakt, ik hield mijn lippen niet gesloten, Heer, Gij weet het. Nooit heb ik uw rechtvaardigheid verborgen in mijn hart, Laat jubelen van blijdschap die U zoeken en steeds getuigen: 'Groot is God!' , die uitzien naar uw heil.
-
Maandag 16 September : Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 7,1-10.
Na afloop van zijn onderricht aan het luisterende volk, ging Hij naar Kafarnaum. Daar was een honderdman die een knecht had aan wie hem veel gelegen was; deze was ziek en lag op sterven. Omdat de honderdman van Jezus hoorde, zond hij enkele oudsten van de Joden naar Hem toe met het verzoek zijn knecht te komen genezen. Bij Jezus gekomen riepen zij met aandrang zijn hulp in. Ze zeiden: 'Hij verdient, dat Gij hem deze gunst bewijst, want hij houdt van ons volk en heeft op eigen kosten de synagoge voor ons gebouwd.' Daarop ging Jezus met hen mee. Maar toen Hij niet ver meer van het huis was, liet de honderdman Hem door vrienden zeggen: 'Heer, doe geen verdere moeite; ik ben niet waard dat Gij onder mijn dak komt. Daarom meende ik ook er geen aanspraak op te mogen maken persoonlijk naar U toe te komen. Maar een woord van U is voldoende om mijn knecht te doen genezen. Want al ben ik zelf een ondergeschikte, ik heb weer manschappen onder mij; en tot de een zeg ik: ga, en hij gaat; en tot een ander: kom, en hij komt; en aan mijn knecht: doe dit, en hij doet het.' Toen Jezus dit hoorde, stond Hij verwonderd over hem. Hij keerde zich om en zei tot het volk dat Hem volgde: 'Ik zeg u: zelfs in Israel heb Ik zo'n groot geloof niet gevonden.' Toen de mensen die gestuurd waren, in het huis terugkeerden, vonden zij de knecht weer gezond.
Teksten zijn ontleend aan de website "Dagelijks Evangelie, www.dagelijksevangelie.org"